Steenversteviging

Door gevels van metselwerk of ander steenachtig materiaal te behandelen met een steenverstevigend middel wordt de samenhang van reeds aangetast of van oorsprong zwak materiaal hersteld of verbeterd. Het is beslist geen remedie tegen alle kwalen en dient met de nodige voorzichtigheid te worden toegepast. Grondige voorbereiding van zo’n behandeling is dan ook geboden om schade te voorkomen en het juiste effect te bereiken.

Beperkingen
Zeer dichte ondergronden, zoals graniet en zeer dichte kalksteensoorten, nemen (vrijwel) geen verstevigingsmiddel op. Behandeling heeft dan geen zin. Ook ondergronden waarin door aantasting een gelaagdheid is ontstaan, of die scheuren vertonen, zijn niet met steenverstevigende middelen te herstellen.

Steenversteviging
Door gevels van metselwerk of ander steenachtig materiaal te behandelen met een steenverstevigend middel wordt de samenhang van reeds aangetast of van oorsprong zwak materiaal hersteld of verbeterd. Het is beslist geen remedie tegen alle kwalen en dient met de nodige voorzichtigheid te worden toegepast. Grondige voorbereiding van zo’n behandeling is dan ook geboden om schade te voorkomen en het juiste effect te bereiken.

Beperkingen
Zeer dichte ondergronden, zoals graniet en zeer dichte kalksteensoorten, nemen (vrijwel) geen verstevigingsmiddel op. Behandeling heeft dan geen zin. Ook ondergronden waarin door aantasting een gelaagdheid is ontstaan, of die scheuren vertonen, zijn niet met steenverstevigende middelen te herstellen.

Werking en samenstelling van steenverstevigers
Behandeling met een steenverstevigend middel verbetert de inwendige samenhang en vergroot de drukvastheid van de steen. Meestal leidt de behandeling tot een verhoging van de hardheid aan de oppervlakte van het materiaal. Behandeling is alleen mogelijk bij een poriënstructuur waarvan de zuigende (capillaire) werking voldoende indringdiepte van het middel garandeert.

De meest gangbare steenverstevigende middelen zijn gebaseerd op silicumesters. Een silicumester is een pure steenversteviger. Silanen en siloxaanacrylaten zijn dat niet, maar hebben wel een steenverstevigend neveneffect. Deze middelen zijn zeer geschikt in situaties waarin een geringe of dreigende aantasting veroorzaakt door van buitenaf indringend vocht. Zij worden ook gebruikt als voorbehandeling bij gevelreiniging om de kans op beschadiging te verminderen.

De werkzame bestanddelen van steenverstevigende middelen worden meestal opgelost in organische oplosmiddelen, zoals terpentine, isopropanol, methanol of ethanol. Daarnaast worden ook wel watergedragen middelen en (organische-) oplosmiddelvrije preparaten toegepast.

Welke behandeling onder bepaalde omstandigheden het beste resultaat zal opleveren moet door middel van een vooronderzoek worden vastgesteld.

Het middel wordt meestal door middel van een vloeimethode opgebracht.

Risico’s van steenversteviging
De belangrijkste risicofactor bij steenversteviging is de aanwezigheid van zouten (nitraten, sulfiden en chloriden) in de te verstevigen ondergrond. Het inbrengen van een steenverstevigend middel kan bij aanwezigheid van zouten zelf leiden tot schade aan de steen in de vorm van afspringende lagen door zoutzwelling en een grotere gevoeligheid voor vorstschade.

Indien de aanwezigheid van zouten wordt vermoed, dan moeten aard, concentratie en oorzaak worden vastgesteld. Dit gebeurt in een vooronderzoek. Gaat het om schadelijk zouten, dan wordt steenversteviging ontraden.

Bij het aanbrengen van een te dunne laag aan het oppervlak of bij ongelijkmatige verdeling van het middel over het oppervlak bestaat het risico dat door inwerking van constructieve en/of fysische krachten laagvorming optreedt aan het oppervlak, met afspringen van korsten of schollen tot gevolg.

De verharding van het middel mag pas op gang komen wanneer de vereiste indringdiepte is bereikt. Dit is minimaal de dikte van de aangetaste zone in de steen. Vaak zet de verharding onder invloed van de verkeerde of een teveel aan katalysatoren te vroeg in, waardoor de vereiste indringdiepte niet wordt bereikt. Het vooronderzoek moet ook hierover uitsluitsel geven.

Werking en samenstelling van steenverstevigers
Behandeling met een steenverstevigend middel verbetert de inwendige samenhang en vergroot de drukvastheid van de steen. Meestal leidt de behandeling tot een verhoging van de hardheid aan de oppervlakte van het materiaal. Behandeling is alleen mogelijk bij een poriënstructuur waarvan de zuigende (capillaire) werking voldoende indringdiepte van het middel garandeert.

De meest gangbare steenverstevigende middelen zijn gebaseerd op silicumesters. Een silicumester is een pure steenversteviger. Silanen en siloxaanacrylaten zijn dat niet, maar hebben wel een steenverstevigend neveneffect. Deze middelen zijn zeer geschikt in situaties waarin een geringe of dreigende aantasting veroorzaakt door van buitenaf indringend vocht. Zij worden ook gebruikt als voorbehandeling bij gevelreiniging om de kans op beschadiging te verminderen.

De werkzame bestanddelen van steenverstevigende middelen worden meestal opgelost in organische oplosmiddelen, zoals terpentine, isopropanol, methanol of ethanol. Daarnaast worden ook wel watergedragen middelen en (organische-) oplosmiddelvrije preparaten toegepast.

Welke behandeling onder bepaalde omstandigheden het beste resultaat zal opleveren moet door middel van een vooronderzoek worden vastgesteld.

Het middel wordt meestal door middel van een vloeimethode opgebracht.

Risico’s van steenversteviging
De belangrijkste risicofactor bij steenversteviging is de aanwezigheid van zouten (nitraten, sulfiden en chloriden) in de te verstevigen ondergrond. Het inbrengen van een steenverstevigend middel kan bij aanwezigheid van zouten zelf leiden tot schade aan de steen in de vorm van afspringende lagen door zoutzwelling en een grotere gevoeligheid voor vorstschade.

Indien de aanwezigheid van zouten wordt vermoed, dan moeten aard, concentratie en oorzaak worden vastgesteld. Dit gebeurt in een vooronderzoek. Gaat het om schadelijk zouten, dan wordt steenversteviging ontraden.

Bij het aanbrengen van een te dunne laag aan het oppervlak of bij ongelijkmatige verdeling van het middel over het oppervlak bestaat het risico dat door inwerking van constructieve en/of fysische krachten laagvorming optreedt aan het oppervlak, met afspringen van korsten of schollen tot gevolg.

De verharding van het middel mag pas op gang komen wanneer de vereiste indringdiepte is bereikt. Dit is minimaal de dikte van de aangetaste zone in de steen. Vaak zet de verharding onder invloed van de verkeerde of een teveel aan katalysatoren te vroeg in, waardoor de vereiste indringdiepte niet wordt bereikt. Het vooronderzoek moet ook hierover uitsluitsel geven.